Plantengroei

Thema’s > Plantengroei

Op zijn kleine oppervlakte vertoont België een betrekkelijk rijke flora: een 1300 soorten vaatplanten, een zelfs groter aantal wieren, het ongeveer viervoudige aantal zwammen en korstmossen en ongeveer het halve aantal lever- en bladmossen. Deze relatieve rijkdom spruit voort uit het feit dat verscheidene grote floristische stromingen elkaar in België ontmoeten. De Atlantische flora en de Midden-Europese flora leverden zeer vele elementen. Enkele van de meest noordelijke vertegenwoordigers van de submediterrane flora bereikten België, bijv. de spekwortel, het Apennijns zonneroosje (Helianthemum apenninum), het palmboompje, de wollige sneeuwbal (Viburnum lantana). Verscheidene submontane planten, waaronder grassen als het bergbeemdgras (Poa chaixii) en het boszwenkgras (Festuca altissima) en voorts de kransbladsalomonszegel, de witte veldbies (Luzula luzuloides) en het peperboompje, komen in de hoogste delen van België voor. Onder de soorten vaatplanten komt een 400-tal bijna overal voor en enkele tientallen zijn echte ubiquisten (overal voorkomend), o.a. de grote brandnetel, het herderstasje en het straatgras.

Districten en subdistricten. Het zeedistrict omvat de duinen en de erachter gelegen zeepolders. De slikken en schorren hebben een uitgesproken halofytenvegetatie. Duinvorming begint rondom plantjes van biestarwegras en gaat verder, vnl. dankzij de helm. Deze jonge, beweeglijke, kalkrijke duinen worden geleidelijk vastgelegd en begroeid met een duinstruweel, waarin de duindoorn de meest opvallende plantensoort is. De door dijken beschermde polders zijn nagenoeg volkomen in cultuur gebracht.

Het Vlaams-Kempens district omvat het westelijke deel van de Kempen en Zandig Vlaanderen, dit laatste een tot het eikenwoud van het West-Europese Atlantische gebied behorende laagvlakte. Natuurlijke, niet door de mens beïnvloede bossen zijn er niet in overgebleven. Het grootste deel van deze bossen werd reeds vanaf de vroege Middeleeuwen gerooid en in cultuur gebracht. In de Kempen, oorspronkelijk eveneens tot het eikenwoud behorende, verdwenen reeds vroeg grote oppervlakten bos, die in heide overgingen. Tot ver in de 20ste eeuw besloeg deze heide een uitgebreide oppervlakte; een groot gedeelte is thans in cultuur gebracht, o.m. door het aanplanten van grove den en zeeden. Het subdistrict van het Kempens plateau, het oostelijke deel van de Kempen, omvat verscheidene ondiepe vennen in de streek van Genk met een nog rijke flora.

Het gehele Picardische-Brabantse district is bedekt met een laag löss. Het westelijke deel is een laagvlakte. Van de bossen, die tot het eiken-beukenbos met Atlantisch karakter behoren, bleef weinig over: veel eik is er door beuk vervangen (Zoniënwoud). Het zachtglooiende oostelijke deel is bijna volkomen cultuurland geworden. De enkele bospercelen behoren tot het Midden-Europese eiken-haagbeukenbos. In de subdistricten Tussen-Samber-en-Maas en Condroz van het Ardens district bereiken op de oude hoogvlakten talrijke submontane plantensoorten de Belgische flora; de Samber- en de Maasvallei vormen blijkbaar een barrière tegen meer noordelijke verspreiding. De Maasvallei zelf vertoont op de dalflanken, dankzij een betrekkelijk zacht klimaat, submediterrane plantensoorten: Apennijns zonneroosje, palmboompje. De leemgronden in deze streek zijn door culturen ingenomen. Indien de leemlaag te dun is of ontbreekt, kunnen óf zandsteen en schalie, óf kalksteen hun invloed op de flora en vegetatie laten gelden. Bossen van een sterk verschillend type kunnen op deze twee min of meer verweerde gesteenten tot ontwikkeling komen. Door degradatie van deze bossen zijn de floristisch zo rijke droge weiden ontstaan; de grassoorten zijn op de droogste plekken blauwgras, op minder dorre plaatsen bergdravik en gevinde kortsteel. Onder de akkeronkruiden van de vroeger in het oostelijke deel van de Kalkstreek veel verbouwde spelt kwam vroeger de Ardense dravik voor, de enige Belgische endemische plantensoort, voor het laatst in 1935 gesignaleerd. In het uiterste oosten (krijt) komen droge weiden voor, o.a. op de St.-Pietersberg, analoog met die op de harde kalksteen van Tussen-Samber-en-Maas.

Het district van de Hoge Ardennen omvat een aantal hoge plateaus met meestal zure bodems. Het wordt grotendeels door beukenbos ingenomen. Ook zijn grote oppervlakten met hoogstammige spar beplant. Een aantal submontane plantensoorten komt hier voor, zoals bergbeemdgras (Poa chaixii) en kransbladsalomonszegel. Kenmerkend zijn de uitgestrekte hoogvenen, waarin talrijke moeilijk te onderscheiden veenmossoorten, eenarig wollegras en rijsbes voorkomen.

Het Lotharings district heeft, dankzij zijn mild klimaat, verscheidene submediterrane plantensoorten. Er zijn uitgestrekte bossen uit beuk, haagbeuk en eik. Aan de bovenloop van de Semois komen karakteristieke alkalische moerassige gebieden met verscheidene soorten wollegras en zegge voor.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *