Kunst

Thema’s > Kunst

De basis voor het eerste hoogtepunt in de Belgische schilderkunst, de zogenaamde Vlaamse Primitieven, werd gelegd door de miniaturisten die van 1380 tot 1420 werkzaam waren in de Vlaamse ateliers. Hun realistische, detaillistische stijl is duidelijk nog aanwezig in het werk van dé grote Vlaamse Primitieven, Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memling en enkele anderen. In hun tijd, de vijftiende eeuw, waren Brugge en Gent belangrijke centra voor de schilderkunst. In de zestiende eeuw werd die rol steeds meer overgenomen door Brussel en Antwerpen.

Dé schilder van de zestiende eeuw is Pieter Brueghel. Terwijl zijn voorgangers zich in hoofdzaak tot religieuze taferelen en portretten van rijke burgers beperkten, was Brueghel een erg volkse schilder. Hij schilderde graag het Brabantse volksleven – wat volkskundigen een schat aan informatie heeft geleverd over bijvoorbeeld kinderspelen – en situeerde ook zijn evangelische verhalen in een typisch Brabants landschap (denk aan De volkstelling te Bethlehem).

De zeventiende eeuw wordt gedomineerd door het triumviraat van de barokschilder Pieter Paul Rubens, zijn leerling, de portrettist Antoon van Dyck en Jacob Jordaens.

Na vier eeuwen op het hoogste niveau, maakte de Belgische schilderkunst in de achttiende eeuw een inzinking door, waaruit zelfs de romantiek geen uitweg bood. Slechts met het realisme van Hendrik Leys en Henri de Braekeleer, en het impressionisme van Emile Claus, Henri Evenepoel en Rik Wouters begon weer de klim naar enkele hoogtepunten met internationale allures.

De belangrijkste negentiende-eeuwse schilder was James Ensor, die een erg persoonlijke en vaak fantastische stijl ontwikkelde. Het symbolisme werd vertegenwoordigd door de Eerste Latemse School, waarvan Joris Minne (vooral beeldhouwer), Valerius de Saedeleer, Gustaaf van de Woestijne en Leon de Smet deel uitmaakten. De Tweede Latemse School wijdde zich vooral aan het expressionisme. De belangrijkste figuur uit die groep is Constant Permeke. Expressionistisch was ook het werk van Léon Spilliaert.

Meesters van het surrealisme waren René Magritte en Paul Delvaux. De belangrijkste abstracte schilders zijn Victor Servranckx en Felix de Boeck.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de Cobragroep (Copenhagen, Brussel, Amsterdam) opgericht. De Cobrastijl bleef wat België betreft voortleven in het werk van Pierre Alechinsky. Andere belangrijke na-oorlogse schilders zijn onder meer Rik Slabbinck, Luc Peire, Roger Raveel en Octaaf Landuyt. Het bekendst – vaak ook bij een groter publiek – zijn de creaties van duivel-doet-al Jan Fabre (zijn oeuvre bestaat uit blauwe kogelpen-tekeningen, sculpturen van allerlei aard, opera’s, toneelstukken en choreografieën).

Schilderkunst en beeldhouwkunst smelten sinds enkele decennia vaak samen in een plastische assemblagekunst, zoals blijkt uit het werk van Marcel Broodthaers en Panamarenko, die beiden een plaats hebben kunnen veroveren in de internationale artistieke wereld. Voor de vroegere periodes kan men beide kunstvormen echter afzonderlijk beschouwen.

In de vroege middeleeuwen, toen kunstwerken gewoonlijk handelsproducten waren die door vakmannen werden vervaardigd, en niet noodzakelijk het resultaat van artistieke creativiteit, zorgde de opkomst van de Romaanse beeldhouwkunst in het Schelde- en Maasbekken al voor een productie van artistiek hoogstaande en felbegeerde voorwerpen. Deze voorwerpen waren van religieuze aard: reliekschrijnen, doopvonten, tranende Madonna’s en kruisbeelden.

De gotische beeldhouwkunst werd gekenmerkt door de retabels. Deze panelen die meestal het leven van Christus of van heiligen en martelaren vertelden, werden over heel Europa verspreid. Vooral in Brabant en rond Antwerpen en Mechelen ontstonden bloeiende productiecentra.

Ook in de renaissance en de barok bleef de beeldhouwkunst vooral tot religieuze voorwerpen beperkt. Bekende kunstenaarsfamilies uit die periode zijn de Duquesnoy en Quellin.

Geleidelijk aan maakte de beeldhouwkunst zich los van de religieuze architectuur. Vanaf de negentiende eeuw kwam de ‘ongebonden’, artistieke beeldhouwkunst tot bloei. De belangrijkste beeldhouwer die België heeft gekend is wellicht Constantin Meunier, die vooral arbeiders uitbeeldde. Rik Wouters, de impressionist, was naast schilder ook beeldhouwer. Eén van de leidende figuren van de Belgische avant-garde was Oscar Jespers. Verder zijn daar nog de expressionist Jozef Cantré, de symbolist Joris Minne en de assemblagekunstenaars Paul van Hoeydonck en Vic Gentils. Ten slotte moeten hier ook Roel D’Haese vermeld worden, één van de meest vooraanstaande na-oorlogse beeldhouwers, en de keramiekkunstenaars Tjok Dessauvage en José Vermeersch.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *