Geografie

Thema’s > Geografie

Van het noordwesten naar het zuidoosten onderscheidt men achtereenvolgens: Laag-België (0-50 m), Midden-België en Hoog-België.

Laag-België bezit duinen en polders (0-5 m) en de lichtgolvende vlakten van Binnen-Vlaanderen en de Kempen (5-50 m).

Midden-België (50-200 m) bestaat uit de Henegouwse en Brabantse Leemstreek en Haspengouw, gebieden die samen de belangrijkste landbouwstreek van het land vormen.

Hoog-België (+ 200 m) strekt zich uit ten zuiden van de Samber en de Maas. Het hoogste punt van het land bevindt zich hier: het Signaal van Botrange (694 m), evenals het Condrozplateau – met landbouw in de lagere delen, de Fagne- en Famenne-depressie, de kalksteenzoom (met karstverschijnselen) en het dunbevolkte hoogplateau van de Ardennen, dat aan de randen sterk versneden is.

Het cuesta-landschap (cuesta’s zijn zwak hellende vlakten met aan één kant steile randen) van Lotharingen sluit het zuidoosten van België af en is vooral een veeteeltstreek.

Het zeer wisselende landschap van België heeft duidelijk invloed gehad op de socio-economische activiteiten: het kerngebied Brussel-Antwerpen-Gent kreeg door zijn natuurlijke geschiktheid de nodige kracht om uit te groeien tot het meest verstedelijkte en geïndustrialiseerde landsdeel. Ook de ontwikkeling van de Waalse industrieas (Bergen-Charleroi-Luik) werd bevorderd door gunstige locatiefactoren.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *